De gemiddelde dertiger kampt tegenwoordig met twee grote levensproblemen: hoe vind ik een huis en wat valt er nog over Gerard Reve te schrijven? Iets over zijn bizarre levensloop? Met de driedelige biografie van Nop Maas kun je varen. Iets over zijn bekendste werken De Avonden, De taal der Liefde, Nader tot U, Op weg naar het einde en zo verder? Inmiddels allemaal al kapotgeanalyseerd.
Over de bekendste motieven in zijn literaire werk: religie en erotiek? Over zijn omstreden uitspraken? Over het ezelproces? Over de Reviaanse ironie? Over zijn beleving van het katholicisme? Over de getroebleerde relatie met broeder Karel? Allemaal uitgekauwde onderwerpen. Wacht eens, dacht ik, nadat ik een flauw Voxpopfilmpje zag, alwaar het gebrek aan kennis over Gerard Reve bij de nieuwe generaties aan de kaak werd gesteld: misschien is het tijd voor een Reve-Revival! Even gezocht. Helaas, ook al vaak genoeg gedaan in boeken, podcasts, programma’s, kranten, tijdschriften en andere kunstvormen. Zelfs het woord Reve-Revival bestond al.
Toen kreeg ik plots een geniale ingeving. Het gaat vrijwel altijd ‘over’ Reve, maar zelf komt die arme man zelden aan het woord. Als iemand inzicht in Gerard Reve kan geven, is hij het ongetwijfeld zelf! Weg met de ‘auteur is dood’ theorie van Barthes! Gelukkig heeft Reve, naast zijn uitgebreide literaire oeuvre, duizenden brieven aan tientallen personen geschreven en veel daarvan zijn gepubliceerd in brievenboeken. Een prima manier om aan de hand van thematieken die in de brieven vaak aan bod komen een beeld van zijn gevoelsleven te schetsen.
Lange leve de Dood!
De dood wordt eerst je vijand, dan je tegenstander, dan een reisgezel, vervolgens een vriend en uiteindelijk je minnaar.
De aan neuroses lijdende Reve wil in zijn jeugd op een wanhopige dag een eind aan zijn leven maken en springt daarom in het water. Hij is alleen één ding vergeten, zo reflecteert hij later. Dat hij kan zwemmen. Deze ‘krampachtige’ zelfmoordpoging is een geluk bij een ongeluk, want het leidt hem naar een Jungiaanse psychiater die Reve motiveert om te gaan schrijven. Uiteindelijk zal de ‘Dood’ hét thema van zijn literaire werk worden en ook in zijn correspondentie komt het onderwerp op een zeer originele manier terug.
Wil je van mij een doodskist cadeau hebben, wegende circa 154 kg, van 43 mm dik eikehout, 17de eeuwse model, lengte binnenwerk 185 cm, zodat je er fors in kunt liggen trappelen?
Intussen: volhouden hoor! Nog een klein eindje, en dan zijn wij in de hemel.
Dat ziek worden en sterven, daar behoeven we ons niet mede te bemoeien, want dat gaat vanzelf. Maar de ouderdom is interessant. Je wordt vrij. Je kunt steeds vrijer spreken, naarmate je dichter bij de Dood komt.
Hoe lang zullen ze bij mijn dood stilstaan? Niet langer dan iemand die net gescheten heeft en heel even stil moet staan, om dat fijne gevoel erna ten volle te verwerken en al knijpend te voelen wegtrekken
Iedereen moet dood, wij niet alleen: we zitten allemaal in hetzelfde schuitje. Eendracht maakt macht.
Maar dat soort vragen, die moet u een schrijver nooit stellen. In dat opzicht is de kunst familie van de Natuur, en van de godsdienst, die evenmin een bedoeling in konkrete, logiese zin hebben. of van het Leven, dat wel een zin, maar geen doel heeft, dat wil zeggen dat het doel van het leven de Dood is, al zullen veel mensen tegen die opvatting krakeel aanheffen.
Het leven is goed, maar dat wist je natuurlijk reeds. De Dood echter blijft een probleem, vermoedelijk omdat men hem als een indringer beschouwt, die op zijn minst schuldig is aan huisvredebreuk.
Omdat de missives van het Comité door de Vereniging Van Letterkundigen worden verzonden, heb ik maar als lid van de Vereniging bedankt. Nu weet ik niets meer. Ik wou eigenlijk ook maar bedanken voor het leven, maar dat moet nog maar even wachten.
Ik ga maar rustig voort met mijn werk. Ik zou niet weten wat ik anders moest doen. Ja, mezelf van kant maken, dat zou ik wel willen, maar dat is niet loyaal & niet fatsoenlijk jegens hen die mij lief zijn.
Als ik langs de weg loop, wil ik mij telkens voor een zware vrachtauto werpen, maar ik ben er tot nu toe te laf voor geweest.
Ik word door velerlei mensen opgevrijd en gevleid, maar het streelt me nauwelijks. Ik denk erg veel aan het dood, en aan het verkrijgen van inzicht in onvergankelijke waarheden.
Depressieve Reve
Ik ben psychisch zeer labiel, zegt de dokter.
Lange periodes van gelukzaligheid waren niet voor Reve weggelegd. Hij was gemaakt voor de depressies. En wat dat betreft waren vrijwel al zijn belevenissen koren op de molen. Hij werd depressief als het te goed ging in de liefde, want dan voelde hij het noodlot naderen. Als het slecht ging in de liefde was hij eveneens wanhopig. Wanneer hij geen schrijfinspiratie had, zag hij het leven niet meer zitten. Maar ook na het voltooien van een boek, kwam er vaak een periode van angst, wanhoop en radeloosheid.
Ik ben van de alcohol en de kalmerende middelen af, en daardoor permanent matig gedeprimeerd en zwaarmoedig in plaats van, op en af, geestdrift en dan weer door woeste Angsten verteerd. We moeten voort, maar de vraag luidt: Waarheen?
Je moet weten dat ik in een zeer diepe depressie verkeer. Ik wil hier weg en ergens alleen wonen, en geen mens meer zien. Ik kan er niet langer tegen. Eigenlijk wil ik niet langer leven.
Hoe kan iemand die om half 8 is opgestaan om half 11 al koppijn en walging van het leven hebben?
Ik sta eigenlijk aldoor met één been in de diepe kuil van de depressie, waarin het vuile, roestige water schier tot mijn Geheime Delen komt.
Was ik maar gelukkig, in plaats van bekend en goed betaald
De laatste paar dagen heb ik wederom last van ongehoorde aanvallen van zwaarmoedigheid. Erg goed voor de literatuur, zul je zeggen. Intussen echter zit ik er mede.
Ik denk dat ik tegen het einde van de maand mijn haar ga wassen, voor de continuïteit, en ook mijn geestelijke en lichamelijke volksgezondheid op een zo hoog mogelijk peil zal pogen te brengen.
Bij dit alles komt, dat ik het praten moe ben. Ik zou gaarne, met het offer van zelfs mijn leven, de mensheid redden, maar dat is niet mogelijk. Ik ben moe, en kan niet iedereen zijn hengsterijen meer aanhoren.
Ik bevind mij, na jaren van veel geploeter en (deels nutteloos) gezwoeg, in een erg passieve en levensmoede periode. Principieel zie ik geen bezwaar, er uit te stappen, maar zulk een besluit moet vrij zijn van neurotische beweegredenen, van rancune en van dépit.
Welnu: de middelen vormen een vlucht, die steeds dieper de afgrond in voert. Ik probeerde van lieverlede elke angst, elke onaangename situaatsie op te lossen met een dosis chloralhydraat of twee Neuretpils. Het uitstel, dat deze middelen mij gaven, werd steeds geringer en korter, de vereiste dosis steeds groter. Nu laat ik mij niet meer opnieuw door hen de weg opdrijven van het nemen van overdoses aan middelen. Die konstante, labiele verdoving was ook voor de Jongens slopend. Ik werd steeds banger om buiten te komen.
Ja, het leven is een kruisdraging, maar dat wordt ons op school niet geleerd. Vandaar, dat het bestaan ons later soms bar kan tegenvallen.
Helaas ben ik geen geboren reiziger. Ik vind elke verplaatsing angstaanjagend, want ik denk dan dat niemand de moeite zal nemen mij op te rapen als ik nedergeslagen en beroofd op een treinperron of straatdek lig.
Van mijn kop is er niet veel meer over. Mijn Geheime Deel daarentegen funktionneert nog op volle kracht.
Ik heb een of andere instorting gehad, kompleet met razernij in schemertoestand. Een paar stoelen kapot, en weer een zwaardere belasting van vooral Tijger zijn broze gestel.
Ik heb wel wat klappen gehad, maar dit was weder 1 geheel nieuwe dosis. Ik heb de indruk dat iedereen op herrie & konflikt uit is geweest of is. Het boek is bijna af & dat ene hoofdstuk kan ik niet ongeschreven laten, maar anders stapte ik er nu echt definitief uit.
Een flinke beloning wordt een ieder in het vooruitzicht gesteld die kan bewijzen, waarom ik niet krankzinnig ben.
Het deliriumgevecht en mijn depressies van zowat de laatste jaren, die komen natuurlijk voor een groot deel uit mij voort, maar waren ook voor een belangrijk deel jouw schuld, dat weet ik zeker, en dat praat niemand uit mijn hoofd, al loeit ook iedereen hier in mijn oren dat ik slecht en egoisties en wat niet al ben.
En ik begon te huilen, en te trillen, net zoals dat jou wel eens overkomen is, een paar keer. Die totale stoornis, die duurde wel bijna tot 4 uur, en als maar huilen en schreeuwen. Die man, die metselaar, werkelijk een bizonder soort man, die is me gaan helpen. Hij heeft zelf een overspannen vrouw thuis
Schrijven voor de eeuwigheid
Ik schrijf nooit over gewone mensen. Ik ben die ook nog nooit tegenkomen.
Reve zijn hele leven stond in het teken van schrijven. Hij zag het niet als simpele activiteit, maar als reden voor bestaan. Elk boek streefde hij er weer naar om iets te scheppen dat alle andere boeken, behalve de Bijbel en het telefoonboek, overbodig zou maken.
[...] maar ik kan ook een fel-realisties boek schrijven over een ik, die verliefd is op een vriend en daarom op een motregennamiddag met diens vrouw begint. Vind je dat niet prachtig tragies? Vrouw ongelukkig, vriend ongelukkig, echtbreker zelf (als homoseksueel, opgelegd pandoer dus) ongelukkig. Iedereen dus ongelukkig! Wat wil je nog meer!
Het is een volksvermaak, een soort katknuppelen, brieven aan Reve schrijven, en om een bijdrage verzoeken.
Na mijn dood word ik nog tien jaar vrijwillig gelezen, en daarna nog tien jaar gedwongen, op de scholen. En daarna noemen ze een straat naar me, en dat is de definitieve vergetelheid.
Kijkt U eens uit het raam, en telt U eens de woningen die U zien kunt: dat getal is het aantal menselijke dramaas, dat voor het grijpen ligt.
Ik werk erg hard, en heb op één, anderhalf hoofdstuk na, weer een boek af. Ik kan mijn ideeën haast niet bijhouden, op het papier. Zo moet het over de gehele wereld, dan was er ook nooit geen oorlog meer.
De inleiding over mij is om op te schieten van onbenulligheid: waar mijn werk over gaat, en wat het eigenlijke thema ervan is, dat ontgaat de samensteller. Wel gezeur over ‘knobbelhertjes’. Ik ben geen komies auteur, en mijn werk gaat in wezen in het geheel niet over de ‘herenliefde’: die is een motief, maar verder een bijkomstigheid. En waarom proza van 35 jaar geleden, en één van mijn zijkerigste gedichten van twintig jaar geleden gekozen, alsof er niets anders is.
Oorlog, rampen, en pestilentiën, dat is het leven, en het bloed, de etter en de drek zijn de inkt van de schrijver.
Eergisteren was ik zo depressief, dat ik dacht dat ik nooit meer zoude kunnen schrijven. Toch ging ik zitten, en schreef in 3 uren een half hoofdstuk!
Ik ben nu alleen thuis en heb in deel I van Toergenjev zijn Verzameld Werk van pagina 189 midden tot en met pagina 199 bovenaan gelezen (Het Adelsnest). Ik ben er beroerd van. Ik probeer wel eens iets in die richting, maar zo zal ik het nooit kunnen.
Als kunstenaar kun je het beste zo opwindend mogelijk werk maken, en verder aan alles schijt hebben. En de zijde kiezen van de machthebbers, als die je in redelijke mate met rust laten
Ik doe het al jaren, alle troep aan papier toevertrouwen, en zelf dansen en schateren. Zo moet het.
Vechten met Koning Alcohol
Drinken is verschrikkelijk, niet drinken vreselijk.
Alcohol heeft altijd een prominente rol gespeeld in Reve’s bestaan. Zijn persoonlijke records haalt hij in de jaren 60’. In die tijd drinkt hij periodes meerdere liters sterke drank per dag. Lichte deliriums komen en gaan, maar in 1966 belandt hij in het ziekenhuis en nadien zweert hij de sterke drank voorgoed af. Wijn drinkt-ie echter nog wel en zijn worsteling met Koning Alcohol zal tot aan zijn dood duren.
(aan Simon Carmiggelt) - ik zag, op de morgen van Koninginnedag, dat je handen hevig beefden. Steek je arm eens uit in een Hitlergroet, en spreid daarbij de vingers. Trilt je poot hevig, dan moet je injeksies van vitamine B hebben.
Ik verlang verschrikkelijk naar een slok van het een of ander. Was ik maar echt oud en door de doktoren opgegeven, dan mocht ik drinken wat ik wou.
Ik ben erg onstabiel, maar wil niet meer terug naar de fles, de tabletten of de spuit. ‘En beefde waar zij stond, maar leefde en bleef gezond’ , luidt het, geloof ik. Ik blijf leven, maar daar is dan ook alles mee gezegd.
Ik drink soms niets, en bezwijk dan weder een dag lang. De angst blijft, en de strijd zal altijd wel onbeslist blijven.
Ik ben op het ogenblik aan het herstellen van een alkoholiese avitaminose (Ander halve liter wijn en ⅝ liter cognac per dag bleken te veel te zijn). Nu een week lang geen druppel, zelfs geen bier, en Vitamine C slikken.
Ik heb een week geleden weer een (4de) semi-delirium gehad, schandaal gemaakt, nog wel op een begrafenis, hoe verzin ik het. Wijn is een spotter, de sterke drank is onrustig; al die daarin dwaalt zal niet wijs zijn.
Ik hoop natuurlijk dat alles goed met je gaat. Ik heb na het delirium van de zomer van 1966 de sterke drank vaarwel gezegd. [...] Soms ook sta ik drie weken achtereen volstrekt droog. Maar dit alles moet geheim blijven, en ik laat me nog steeds tussen batterijen flessen, met een glas in de hand, knippen door de pers.
Jammer dat ik stomdronken was en een paar keer uit mijn bank ben gesodemieterd, om er even geduldig weer door broeders in Christus, die het kennelijk de gewoonste zaak van de wereld vonden, in terug geholpen te worden.
Nu moet je natuurlijk niet lullig zijn en zeggen: je moet helemaal niks drinken want het is vergif. Dat gaat nu eenmaal niet, net zo min als ik God kan loslaten. Ik wil de Alkohol temmen & er over heersen, hem als een laatste bolwerk van de chaos tot onderwerping brengen. Geef eens raad.
Gerard Reve de Vreemdeling
Tegen Carmiggelt: ‘wat mij erg lijkt in jouw lot dat is dat je je moet bezighouden met gewone, “normale” mensen.’
Hoewel Reve zich, al dan niet ironisch, presenteerde als de Volksschrijver, had hij zelf weinig op met ‘normale mensen’. Al van kinds af aan voelde Gerard Reve zich niet thuis op deze aardbol. Zijn worsteling met de gewone mens, waar hij noodzakelijkerwijs wel vaak mee te maken kreeg, komt in zijn briefboeken nadrukkelijk naar voren.
Begrijp jij, waarom die mensen, met elkanders adem prakties onder elkanders neus, zo schreeuwen moeten?’
Vandaag heb ik al mijn moed verzameld en de elektriciteitskoning alhier gezegd, wat ik tegen de inzet, in deze woning, van zijn werknemer heb, die alles vernielt. De enige monteur in Westereuropa, die met een elektrieke boor zodanig in een muur te werk gaat, dat niet een scherf van één baksteen, maar de helften tegelijk uit de buitengevel vallen.
Nieuwe, onbekende mensen die geen voorafgaand bericht hebben gezonden, beslist niet ontvangen. Zo doe ik het nu. Maar telkens ben ik zeer zwak, en laat ik toch weer iemand binnen, die bijna altijd mijn bloed zowat tot koken brengt, maar die zelf na het voor hem ‘leuke’ gesprekje minstens zo monter weer opstapt als hij gekomen is, en mij met een verloren dag opschept, of met een slapeloze nacht, of beide.
Maar als je met de trein reist, 2de klas, dan ben je wel een stuk uitschot. Ze kunnen zo een trein gewoon doorrangeren naar het abattoir. Een paar mensen bellen dan des avonds misschien de polietsie of de P.T.T op, waar die of die blijft, maar verder gebeurt er niets
Ik herinner mij, dat ik iemand des nachts om half vier het huis uitgesmeten heb, die beweerde dat Edgar Allan Poe geen groot schrijver, en Walt Whitman geen groot dichter was. Ik zeide: ‘Het is geheel onnodig en zelfs zinloos, dat jij leeft en bestaat’.
Waar ik in Nederland kom te wonen kan me niet schelen. als het maar alleen is, met een deur die alleen van mij is en geen gedonder van mensen die komen vertellen hoe ze ergens voor een dubbeltje zijn afgezet.
Ik liet alles geduldig binnen, waarop de man, die bovendien nog godsdienstleraar was - het afzichtelijk blijmoedig ‘openstaandetype’ dat niet weet wat wanhoop en melancholie is, en dat denkt dat God echt bestaat- vertelde, dat ik op bevel van hogerhand, wel voor de instructeurs, maar niet voor de leerlingen zou mogen optreden. Daarop kreeg ik de pest in en trok ik mijn toezegging in. Dit noopte dat stuk ongeluk om tot half acht te blijven praten, vragend of hij roken mocht en toen zeggend dat hij ‘niks te roken bij zich had’, kortom, alles van een onvoorstelbare, impertinente, usurpatoire koleertigheid.
Ik voorzie, door een voorlezing, allerlei onvermijdelijk kontakt met jeugdvormers, progressieve theologen, notabelen en de nimmer op het appèl ontbrekende 'verontrusten'. Laten we het maar niet doen. Dat is voor iedereen beter.
Uit de allerafgrondelijkste diepten. Het is niet makkelijk om, jaar in jaar uit, niemand te vinden met wie je praten kunt. Ik behoor geboren te zijn omstreeks 1670, maar ben in werkelijkheid in 1923 ter wereld gekomen.
Bovendien kan ik bijna niemand verdragen, want ik ben het Introverte Gewaarwordingstype volgens Jung, voor welke type Bergen, Spoorwegen, Dieren, Viaducten, Mensen en Bomen van gelijke orde en evenzovele goede of Kwade Demonen zijn.
Kom Woensdag een beetje tijdig, d.w.z. twintig over twaalf, uiterlijk half een. Onze werkster namelijk is er en die gaat om één, na met mij geluncht te hebben, gewoonlijk weg. Als ik nu alleen met haar aan tafel moet zitten word ik wanhopig en wil gaan gillen.
Ik heb niets aan 6000 op de bank als ik een ellendig leven moet leiden in een krot waar ik elke dag aan mijn kop gezeurd word, en waar ik me niet kan aftrekken zonder dat prompt op de deur geklopt wordt.
Ik wil ook niet meer uit naar onwaardige mensen, niet naar slechte films, bars of wat ook, en ook geen mensen meer hier hebben waar ik een hekel aan heb, ook niet van s morgens 11 tot s middags 3 Beethoven dreunend door het huis[…].
We leven in een tijd van toenemende algemene veraping, waarin zelfs de zogenaamde cultuurdragers geen vergelijkingen kunnen volgen, noch een zin met bepalende bijzinnen ontraadselen.
Wat ik eigenlijk het moeilijkste in hele menselijk bestaan vind, is de onmogelijkheid om met iemand ook maar een serieus gesprek te voeren over wat ik zou willen noemen De Uiteindelijke Dingen. Uren, en hele nachten, wordt er over schijnproblemen gepraat, als je, voorzichtig, begint over de zin van het menselijk bestaan, of over welke precies de relatie van de mens tot God zou kunnen zijn, dan schrikt opeens iedereen, en valt er een onthutst en medelijdend zwijgen.
Typisch Reve
Schrijf me eens terug, als je markante kop er naar staat.
Wie was Reve? Een ironist, satiricus, provocateur, clown of querulant? Was hij een diepreligieus schrijver? Een grootse stilist? Een fantast die maar wat ouwehoerde? Hield hij iedereen in de maling met zijn katholicisme?
Kon hij een elegante schrijfstijl perfect combineren met platvloerse thema’s? Was hij een meester van de zelfspot, de uitvinder van vele neologismen omtrent de herenliefde? Waarschijnlijk was hij van alles en zeker een van de meest unieke geesten uit de Nederlandse literatuur.
Katholiek geworden in 1966, misschien per vergissing, maar verder geen rugklachten, en ook prima ontlasting: elke morgen om klokke 20 voor acht de hele uilenbal ineens, dus niet alles mondjesmaat over de hele dag verdeeld. Gezondheid is de grootste schat.
Ik hoop dat ik de komende nacht niet wederom eksamen moet doen, waarbij bijvoorbeeld de Heilige Maagd examinatrix is en de versnellingen tussen haar tieten zitten die je niet mag aanraken.
Waaronder zetpillen tegen de keelontsteking: de medische wetenschap staat voor niets - je steekt iets in je achterste en je keel wordt beter!
Ik hoop in Godsnaam dat ik niet weer zo’n luchtbelbrief krijg - zoiets stelt zware eisen aan iemands zenuwen.
Over Jehova's - Vroeger werden zulke mensen eerst vermaand, maar tenslotte, als ze niet ophielden, verbrand. Dat was erg goed.
Trek je van de officiële prijs niets aan. Brand 4 kaarsen (ad 30 cent) maar doe niet meer dan één gulden in de gleuf. Dan moet de paus maar een half jaar wachten met zijn auto inruilen.
Maar doe 30 cent porto op de brief, anders komt er strafport op, wat een oponthoud van 4 ½ dag veroorzaakt, waarna de brief door een werkvrouw in een spleet van de halfvloer, op eigen gezag, voor alle eeuwigheid in het ondergrondse Donker zal worden gepost, waar hij, onder vrijwel onhoorbaar gemor, De Jongste Dag zal afwachten.
Tekening: Lizette Veenhuizen
Bronnen
Brieven aan Wimie (1980; brieven)
Brieven aan Josine M., 1959-1975 (1981; brieven)
Brieven aan Bernard S. (1981; brieven)
Brieven aan Simon C. (1982; brieven)
Brieven aan Wim B. (1983; brieven)
Brieven aan Frans P. (1984; brieven)
Brieven aan Ludo P., 1962-1980 (1986; brieven)
Brieven van een aardappeleter (1993, brieven)
Brieven aan Matroos Vosch, 1975-1992 (1997, brieven)
Zeer Fijne Boy. Brieven aan Jef R. 1986-1997 (2022, brieven)
Verscheur deze brief Ik vertel veel te veel (2008)
Met veel interesse gelezen. Vooral omdat ik Reve in het najaar van 1967 heb geholpen om hem thuis te brengen bij zijn logeeradres, na een lezing die hij gaf op de school waar ik toen zat. Nou ja, lezing. Voordracht uit eigen werk met enorm veel humor en “dubbele bodems”. Hij hield zichzelf uiteindelijk staande met één hand aan een lantaarnpaal en met de andere hand om de restanten van een fles goedkope rode wijn. Gaf mij de gelegenheid hem het laatste stukje naar de deur te brengen en om zelf mijn fiets te stallen. Een gedenkwaardige avond met een gedenkwaardige man.
'Zelfs het woord Reve-Revival bestond al.' LOOOOLL
Uiteindelijk wordt de dood je minnaar... realist.
Mooi stuk.
Zonde om op de laptop te lezen.
Al helemaal op de smartphone.